Assen, 2 november 2018.
Laatst sprak ik met iemand over de huizenmarkt. Dat je je niet kunt voorstellen dat er ooit, helemaal nog niet zo lang geleden, een tijd was dat huizen onverkoopbaar waren, ook in de Randstad. Voor diezelfde huizen staan mensen nu te dringen. Je kunt je afvragen hoe het kan dat mensen midden in de economische crisis, dus pakweg rond 2010, niet massaal huizen gingen kopen, want de huizenprijzen waren flink gedaald. Dat kwam, zo zei mijn gesprekspartner, “omdat mensen zich niet kunnen voorstellen dat het ooit anders wordt. Als het economisch goed gaat, verwachten ze dat het altijd zo zal blijven, en andersom.” Blijkbaar is de mens kort van geheugen.
Buitenplaatsen hebben het zwaar
Aan dat gesprek moest ik terugdenken toen ik me verdiepte in de periode rond 1800, een tijd waarin veel buitenplaatsen en landgoederen in ons land en ook in onze mooie provincie voor een habbekrats werden verkocht. Veel buitens verloren hun functie, vervielen tot ‘gewoon’ woonhuis of agrarisch bedrijf. Er was nog geen monumentenwet, dus ook de slopershamer werd veelvuldig ingezet. Ook in Drenthe gingen er voorname huizen tegen de vlakte. De mooiste en grootste havezate van Drenthe ging begin van de 19e eeuw verloren toen niemand minder dan de toenmalige bewoner en eigenaar van Oldengaerde, Aalt Willem van Holthe, de havezate Batinge in Dwingeloo aankocht en liet slopen. De bouwmaterialen en landerijen waren als losse onderdelen meer waard dan het ensemble van het huis met tuinen.
Aan het einde van de 18e eeuw en onder het Frans bewind ging het ons land in economische zin niet voor de wind. Daarnaast stelden de Fransen diverse nieuwe wetten in, waaronder de wet dat voortaan alle kinderen recht hadden op een erfdeel en niet alleen de oudste zoon. Dat maakte het voor buitenplaatseigenaren lastig om hun bezit bij elkaar te houden.
Nieuw leven voor buitenplaatsen
Door dalende grondprijzen, stijgende kosten en wegkwijnende privileges deden veel eigenaren rond 1800 hun buitens van de hand. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw ontstond er weer een hausse in de aanleg van buitenplaatsen. De industrialisatie zorgde voor de opkomst van ‘nieuwe rijken’, die voor hun plezier en als belegging nieuwe buitenplaatsen bouwden of oude buitenplaatsen nieuw leven inbliezen. Met name in Twente, waar de textielindustrie bloeide, zorgde dat voor een concentratie aan nieuwe buitens. In Drenthe bleef de invloed van de industrialisatie beperkt, maar ook hier verschenen nieuwe buitenplaatsen. Een mooi voorbeeld is Bosch en Vaart bij Vries.
De geschiedenis toont steeds weer aan dat alles in golfbewegingen gaat. Wat in de ene periode als waardeloos wordt gezien, wint in een volgende periode aan belang. Zaak dus om als mensheid niet in korte termijnen te denken, maar altijd voor de lange termijn te gaan. En te beseffen dat niets vanzelfsprekend is. Zelfs onze mooie monumenten niet.
Geef een reactie